Home
Een dankwoord
Sitemap
Laatste updates
Curse of diaspora
Wie ik ben
Mijn ouders
Gerelateerden
Tinus Dezentjé
Tinus D. Graven 1
Tinus D. Graven 2
Tinus D. Graven 3
Voorouders & familie
Surabaya's historie
Cannalaan buaya's
Inleiding KH Peneleh
OVERIGE Kerkhoven.
Malacca VOC tijden 1
Malacca VOC tijden 2
COCHIN VOC tijden
I4E Graven Den Haag
Indië en oorlog
Archipel oorlogen
Zieleroerselen
Diverse verhalen
Sadeli en Mina
Kliwon en Lina
Tante Francine
Oom Alex
Nico Johan Bruin
DriessenCateWetters
Driessen Hesselink
Kediri
Rembang
Purworejo
Kinderen op school
Cilacap
Koken in de desa
Leven in de desa
Kinderen in de desa
Hotel Tambalban
Rampok Macan
2 Moorden in Indië
Fraudeur Sonneveld
Teakhout of (d)jati.
Zeerovers in Indië
Dokter Soetomo
Dr J.C. Soewarno
Jean Demmeni Foto's
Marie E. van Oordt
Bergenbuurt Malang
Goentoerweg 35
Emma van der Pal
Jean Samuel Borgeaud
Moord op v.Zuylen
Arme meneer Born
"Toontje" Poland
Barisan Madoera
Eindelijk weer thuis
Sukorejo Midden Java
Lawang Sewu / NIS
Het durp Salaman
De desa Cekel
Frank Boon
Franks levensloop
Marie W. Corbet
Contracten Suriname
Ned.Indisch Voetbal
Een simpel desaleven
Joh.Maria Magd.Oland
A.F.P. Graafland
Johannes Busselaar
Een jeugd in Biak
Albert van Daalen
J.W. van den Heuvel
Hotel van Aart Ambon
KRUL ANT. 1 Laveton
FOTO ZOEKT FAMILIE
Dr. van Bijsterveld
Contr. G. Agerbeek
R.M. Noto Soeroto
Orkest Eurasia
Mia Aarwen
F.J. van Uildriks
J.N. van der Palm
Godee Molsbergen
Een KNIL sergeant
Jagen in Indië
VRIJHEIDSLUST B'dung
Jan Dinger Batoe 1
Jan Dinger Batoe 2
Werner Kraus Passau
Motorrennen te Java
Wapens P.J. Hartman
Wapens Hellerman
B.W. van Gorkom
J. Dunnewold
Koopman/v. Naerssen
Ody Koopman
Henriette Jac. Haas
Rudy en de kali
Gvrnr C.C. Tromp
George Ernst Raket
Tineke en Bobby
Leger de Heils Indie
mevr. de Vos - Loust
Resident Westenberg
Juffrouw de Roos
Wies v.Vianen Beeldh
Van Alphen de Veer
Maurenbrecher
Broodfabr. de Groot
Gezusters Potter
Frans Butteling
Doddy Stille Kracht
KW3 eindklas 5a 1900
De Hardemans
Schenkenb. v. Mierop
K.Hoedemaker+gezin
Koperberg
Valenbreder
Mendes da Costa
Smeroe Hoeve
Heuvelschool S'mrng
Fam. Maasdam deel 1
Fam. Maasdam deel 2
Fam. Maasdam deel 3
Oom en neef de Vries
PG Carli filmmaker
Dr. Roelof Dunnewold
Ella Sundah
Marshall
Mariano di Calouta
Adolph Bertling
SF Besito Kudus
K.J.E. Kimmijser
J.v.Jaarsveld/Bruno
Resident JGF Riedel
Voor 'n KNIL soldaat
Moord op Eschauzier
Nora Thörig van Wijk
Willem Chr. Cramer
Java na de Engelsen
Volkeren in Indië
Indo's in den Verre
Externe Indo links

Herinneringen aan Biak, Nederlands Nieuw Guinea, 1960-1963.

 

Een verhaal over een jeugd in Biak, Nederlands Nieuw Guinea, geschreven door Roland Feuilletau de Bruyn. Het verhaal is ook op het Indisch4Ever blog/forum geplaatst en met goedvinden van de schrijver, ook hier te lezen. Het verhaal is onaangeroerd overgenomen van het in Word opgemaakt document en het copyright berust geheel bij de schrijver.

Mijn dank voor de toestemming tot plaatsing. 

 

Over Biak, Nederlands Nieuw Guinea, 1960-1963.

Wat vooraf ging

Mijn naam is Roland Feuilletau de Bruyn, geboren in 1953 en woonachtig in Deventer. Mijn levenspartner vroeg mij kort geleden of ik nog vaak heimwee heb naar mijn jeugd. Ja was mijn antwoord.

Wanneer ik een Indische toko inloop, op een Pasar Malam ben met mijn vrouw en kinderen, of op een hete dag langs een Spaans strand loop, dan ben ik weer in een flits terug in die drie jaren die kennelijk zo bepalend zijn geweest voor wie ik ben geworden. Want die toko, de Pasar Malam of het strand leveren vage geluksmomenten op omdat ik me even terug waan in die drie jaren, lang geleden op Biak. Even vallen alle jaren weg en ben ik weer dat jongetje, diep bruin verbrand en vol verlangen naar avontuur. Geen dag zonder nieuwe ontdekkingen.

Vreemd genoeg kwamen later, terug in Nederland, die drie jaren bijna nooit meer ter sprake. Herinneringen werden maar uiterst spaarzaam opgehaald, de blik thuis was op het heden en de toekomst gericht.  

Mijn vader bracht zijn jeugd door in Indië, mijn grootmoeder was Javaanse, mijn grootvader was een groot deel van zijn leven bestuursambtenaar op Java en de generaties vóór hem hadden militaire roots in het voormalig  Nederlands-Indië. Ik ben in 1953 in het Boromeus-ziekenhuis in Bandoeng geboren. Mijn ouders werkten toen op een thee-onderneming op Java. Nadat mijn vader Tropische Culturen in Deventer had gestudeerd keerde hij terug naar het land waar hij geboren was. Hij trouwde met mijn moeder met de handschoen waarna zij hem spoedig volgde naar de tropen. Omdat na een verblijf van drie jaar de situatie voor Nederlanders in het nieuwe Indonesië niet langer houdbaar was keerden wij, nu met zijn drieën, een jaar nadat ik geboren was met de Johan van Oldenbarnevelt terug naar Nederland. Mijn vader bouwde in de familie traditie een carriere op bij de Koninklijke Luchtmacht, liet zich begin jaren zestig vrijwillig uitzenden naar Nieuw Guinea en nam zijn gezin mee. De tropische connectie werd zodoende aan mijn broer en mij doorgegeven.

Om mijn herinneringen in kaart te brengen moet ik een beroep doen op mijn geheugen waarin veel gaten zijn gevallen en zijn mijn herinneringen misschien door de tijd vertekend. Ik ben tenslotte inmiddels in de zestig en terughalen wat er zich vijftig jaar geleden in mijn leven afspeelde is niet altijd makkelijk. Toch wil ik proberen, vooral voor mezelf en mijn kinderen, een zo breed mogelijk beeld te schetsen van dat jongetje dat blijkbaar nog steeds heimwee heeft.

De aanleiding om mijn herinneringen vast te leggen was het overlijden van mijn moeder in maart 2008. Mijn vader is al veel langer geleden gestorven en mijn vijf jaar jongere broer was nog te jong om zich iets te kunnen herinneren van ons verblijf op Biak. Er is dus niemand meer in mijn omgeving om mijn herinneringen mee te delen of om terug te halen wat ik vergeten ben. Ook mijn beelden vervagen dus, maar ze zijn vaak ook vreemd genoeg steeds scherper geworden. Wanneer ik er niet meer ben zijn die herinneringen voorgoed weg zoals de herinneringen van mijn vader aan zijn Indië weg zijn. Zo goed als niets bleef bewaard uit zijn jeugd. Ik ben nu ouder dan mijn vader was toen hij ziek werd, dus wordt het tijd om wat ik nog weet over toen op te schrijven.

 

Aankomst Biak 

Het landen op vliegveld Mokmer op Biak staat mij nog heel duidelijk voor de geest. Het was een lange vlucht met de DC8 met tussenlandingen in Rome, Beiruth, Karachi en Manilla. Mijn vader verbleef al enige maanden op Biak dus stond hij onderaan de vliegtuigtrap te wachten.  Het zal een uur of negen in de avond geweest zijn, het was stikdonker en de warme tropennacht viel over ons neer als een vochtige warme deken . Ik voel weer die warme wind met z’n tropische geuren vermengd met de kerosinedampen. We liepen naar de Land Rover die voor het KLM-hotel geparkeerd stond en reden vervolgens naar wat voorlopig ons nieuwe huis zou worden. Mijn broertje en ik moesten direct door naar bed, het huis en de omgeving zouden we morgen wel zien. In de slaapkamer waar ik samen met mijn broertje sliep maakte ik kennis met de huis-Tjitjak, de Tokeh, de klamboe, de goeleng en de flit-spuit  en vooral die nieuwe nachtelijke geluiden. Alles was nieuw.

Mijn vader had ons vele maanden niet gezien of gesproken. Hij had zich als luitenant bij de Luchtmacht vrijwillig gemeld om uitgezonden te worden voor ten minste drie jaar op voorwaarde dat zijn gezin mee mocht. Zo vertrok hij met het tot troepenschip omgebouwde schip, de Keerkring, naar Biak. Ons huis in Bilthoven was voorlopig voor drie jaar verhuurd. De voorbereidingen voor het vertrek van mijn vader naar Biak duurden minder dan drie maanden. Die korte tijd gebruikten zij om een prefab houten huisje te kopen dat met de Keerkring als bouwpakket mee ging, samen met een Land Rover en wat essentieel huisraad. Met vrienden en collega’s werd het houten huis vlakbij de Slotheuvel in elkaar gezet op een fundering van betonnen palen zodat het een halve meter boven de grond stond. Het gele huisje stak fel af tegen de groene achtergrond van de hoge bush.

 

 

Mijn moeder, broertje en ik bleven nog zeker een half jaar na het vertrek van mijn vader in Nederland, we logeerden die tijd bij mijn grootouders in Utrecht waar ik ook naar school ging want ons eigen huis was inmiddels aan Amerikanen verhuurd die in Soesterberg gelegerd waren. De toestemming om te vertrekken liet zeker al een half jaar op zich wachten tot mijn moeder uiteindelijk op hoge poten naar het Ministerie van Defensie in Den Haag ging. Twee dagen later zaten we in het vliegtuig!

 

De Slotheuvel

Ons huis stond achter de huizen van de Slotheuvel, 40 meter vanaf de weg die langs het Marinekamp Sorido. De weg liep verder langs de leger dump naar het vliegveld Buruku. Behalve aan de voorkant was het huis omringd door bush en alang-alang. Daar ging je aanvankelijk niet graag in, vooral door de alarmerende waarschuwingen van mijn ouders voor slangen. Ik zie nog mijn kleine broertje met zijn stepje over een slang rijden waarop, na heftig geschreeuw van mij, de kebon kwam aanrennen om met zijn parang de slang te doden. Aan de rand van de bush heb ik met dezelfde kebon, Hissau, met een zelfgemaakte peliteng (katapult) een kaketoe  geschoten. Hij was niet gewond, alleen wat versuft. We noemden hem Jacob en hij is tot ons vertrek bij ons gebleven. Toen we uiteindelijk noodgedwongen vertrokken liet ik hem weer vrij. Traag klapwiekend vloog hij de bush weer in.

Op een middag, iedereen lag te slapen, brak er een hels kabaal uit: achter het hok van Jacob waarin hij de eerste weken doorbracht, zat een waraan van zeker een meter die mijn vader met veel moeite kon wegjagen. Elke middag rond vier uur kwamen er twee Lorie’s op de kree bij het raam zitten, bedelend om hun dagelijkse koekje.

’s-Avonds waren er de honderden nachtvlinders rond de buitenlamp en het concert van de krekels waardoor ik de eerste dagen bijna niet kon slapen. En dan waren er natuurlijk nog de kalongs en de muskieten. Mijn vader had een stinkend groen spiraaltje wat hij aanstak als we ’s-avonds buiten zaten om de muskieten op afstand te houden.  Kortom, we waren omringd door de tropische natuur.

Het houten bungalowtje lag een beetje op een heuvel waardoor we uitkeken over een tuinderijtje waar altijd Papoea’s aan het werk waren en de huisjes van de Slotheuvel. Voordat het huisje gebouwd werd, werd er een stuk bush gekapt, de karang  (kalk-steen rotsen waauit het eiland bestond) geëgaliseerd en was er een oprijlaan van een meter of veertig aangelegd naar de weg. Ik bleek later erg gevoelig te zijn voor schaafwonden die de karang veroorzaakten met vervelende huidontstekingen als gevolg.

Stromend water, gas, elektriciteit en riolering waren er niet. Achter het huis stonden een aantal oliedrums waarin regenwater werd opgevangen zodat er altijd water was om te mandiën (baden met een blikje water uit de mandi-bak) en de wc door te spoelen.  Een fles water (tjebbok) diende als WC-papier, primitief maar functioneel. Met een aanhangwagen werd eens per week vers drinkwater gehaald van de Marinebasis Sorido. Het was zo’n tankwagentje dat oorspronkelijk bedoeld was om kerosine mee te vervoeren naar de vliegtuigen op Buruku. Elektriciteit kwam van een diesel aggregaat dat vreselijke herrie maakte en daarom eigenlijk nooit aan stond. De koelkast werkte op petroleum. Gekookt werd op butagas en petroleumstelletjes. Het huis werd verlicht door gasdruk lampen die de hele avond ruisten als een leeglopende autoband. Deze gebrekkige voorzieningen waren later aanleiding om naar de Ridge te verhuizen.

De Keerkring lag niet ver van ons huis afgemeerd. Ik ben nog wel eens met mijn vader aan boord geweest. Ik ruik nog de dieseldampen en het geronk van de generatoren. De lange pier naar het schip toe, de grootte van het schip en het uitzicht op het eiland maakte diepe indruk op me. Vooral herinner ik me het uitzicht op de Shell brandstof reservoirs en het zicht op Kota Biak. Vanaf de aankomst van de Keerkring tot de overdracht van Nieuw Guinea werd het schip als manschappen verblijf gebruikt hoewel de meeste militairen al spoedig in het Marinekamp Sorido werden ondergebracht. Het moet aan boord snik heet geweest zijn met een minimum aan privacy.

Al snel na aankomst moest ik naar school, de dagen van acclimatiseren waren voorbij. Ik kan mij de eerste schooldag niet meer voor de geest halen. De school zelf wel. Het was de Algemene Lagere School, tegenover de haven en de pasar. Er was nog een lagere school, de Europese, die vlak bij zee lag bij Mokmer,  het burger-vliegveld, wat me eigenlijk veel leuker leek maar mijn ouders vonden dat te ver fietsen. Ook kan ik me geen namen van kinderen herinneren. 

Ik zie mezelf  ’s-ochtends vroeg naar school fietsen, natte haartjes en nog heerlijk koel: eerst het karangpad af naar de weg, dan de weg langs het Marinekamp,  linksaf langs de zee (waar later het luchtafweer geschut stond en vaak geoefend werd), langs de Shell olieopslagcontainers (of was het de BPM?), door de kampong met de houten huisjes op palen, richting Kota Biak, eerste weg links tegen een stijl karangheuveltje op en dan lag daar de school. Eerst was er een groot “grasveld” waar we gym kregen en konden spelen in de pauze. Vervolgens zette ik de fiets aan de achterkant van de school neer. Toen we later naar de Ridge verhuisden, liep ik van school naar Buruku, het militaire vliegveld waar mijn vader inmiddels werkte. We reden dan samen naar huis met de Land Rover of soms op de brommer, zo’n Berini-eitje, hoewel die het niet haalde tegen de steile helling van de Ridge op. Boven aan die heuvel had je een schitterend uitzicht op Kota Biak, Buruku en Mokmer met de zee op de achtergrond. Achter je verdween de weg de rimboe in naar de Ridge. Maar zover was het voorlopig nog niet want we woonden nog beneden. Als je langs de kampong fietste zag en rook je de zee en de kampong luchtjes van smeulend huisvuil in oliedrums en rottend afval. Zo af en toe fietste je door de neerstortende banjir, die zware tropische regenbuien die soms horizontaal uit zee kwamen, de wambrau, zodat je door-en-door nat thuis of op school kwam. De kolkende  slokkan’s, de betonnen afvoergoten met lauw wild stromend water langs de weg, oefenden een grote aantrekkingskracht op mij uit. Vaak in de moesson kon het dagen en dagen regenen. Alles was vochtig; geen wonder dat sigaretten in ronde tinnen busjes bewaard werden en suiker, koffie, thee en rijst in luchtdichte bussen. De kebon (tuinjongen) Hissau zei altijd: “oedjan (regen) goed voor planten!”, waarmee hij bedoelde dat hij niet hoefde te werken.

Wanneer ik van school naar Buruku liep, lastig gevallen door in mijn ogen hele aggressieve kippen waar ik bang voor was, bleef ik iedere dag lang kijken naar de Catalina bij de ingang die diepe indruk op me maakte. Vaak nam mijn vader mij mee naar de hangars en shelters waar de Hunters, de Alouette’s en Dakota’s stonden voor onderhoud. De meeste indruk maakten de Fire Fly’s die later verdwenen.

 

Buruku werd uitsluitend gebruikt door de Luchtmacht en de MLD. Mijn vader was er Materieel-officier en had er een kantoor waar hij in zijn witte tropen-uniform met korte broek resideerde. Voordien werkte hij op het Marinekamp Sorido. Omdat dit vlak bij huis was mocht ik vaak met hem mee zodat ik regelmatig door de opslagmagazijnen kon dwalen.

 

Er werden veel spelletjes gespeeld op school zoals kastie en knikkeren. Ik heb later, terug in Nederland, vaak zonder succes,  geprobeerd de spelregels aan mijn vriendjes uit te leggen. Het meest vreemde spelletje was het werpen van elastiekjes die in een bepaald patroon moesten landen. Sommigen van ons hadden hele polsen vol met bundels gekleurde elastiekjes.

Pas veel later realiseerde ik me dat er geen Papoea-kinderen op mijn school zaten. Geen idee hoe en of dit voor hen geregeld was. Ik kan mij überhaupt niet herinneren ooit contact gehad te hebben met Papoea-kinderen van mijn leeftijd.

Niet ver achter ons huis, gescheiden door een brede strook bush, was een legerdump uit de tweede wereldoorlog. Honderden Amerikaanse vliegtuigen werden hier gedemonteerd. In een waanzinnig hete oven werden onderdelen  verbrand en werd aluminium omgesmolten. Wij als jongetjes haalden er tiptanks vandaan (als niemand keek tijdens de middag stilte) en patronengordels die bestemd waren voor enorme vliegtuigkogels. Door de brandende oven was de hele omgeving er bloed en bloed heet. Ik zie nog die zwaar zwetende Papoea’s daar aan het werk. Fietste je verder langs de dump tot de dwarsweg en je sloeg rechtsaf dan kwam je bij Buruku. Bij de afslag naar de weg langs Buruku lagen grote brokken Karang. Ik mocht van mijn ouders niet verder fietsen dan tot dit punt. Ik fietste graag en veel op mijn rood-witte fietsje. In mijn geheugen staan de beelden van de enorme afstanden die ik aflegde, want het gebod van mijn ouders belemmerde mij niet, maar als ik nu op luchtfoto’s en kaarten van Biak kijk dan zie ik hoe dichtbij alles was. Het was heet op Biak maar ik kan me niet herinneren daar ooit last van gehad te hebben. Het enige ongemak dat me voor de geest staat is dat je natte armen vastplakten aan je schooltafeltje en dat ik na school altijd waanzinnige dorst had.

De school bestond uit vier of vijf lokalen naast elkaar met aan het begin de toiletten dwars daarop, zodat het gebouwtje leek op een grote L. Via Google-Earth heb ik geprobeerd de school terug te vinden omdat ik wist dat het precies in het verlengde van de haven lag. De huizen langs de school zijn er nog maar de school zelf lijkt te zijn verdwenen. Omdat je iedere middag vrij was ging ik niet met tegenzin naar school maar erg veel vriendjes van school had ik niet, wel buiten schoolverband.

In gedachten zie ik een blonde man in korte broek voor de klas staan maar later kreeg ik een juf. Ik weet haar naam nog want ik ben haar een jaar of vijftien geleden op mijn werk tegengekomen en heb zelfs met haar samengewerkt.

Een paar keer per week moest ik bij een gezin in de buurt van school een gevulde Rantang (een stapelbare hoeveelheid pannetjes) halen zodat mijn moeder niet hoefde te koken. Op mijn kinderlijke manier kwam ik er geleidelijk achter dat dit gezin geen geweldige reputatie had hoewel ik met één van de kinderen die ook bij mij in de klas zat, vaak op strooptocht ging. Later haalden we vaak een Rantang met eten bij de keuken van het KLM-hotel. De kokkies, het waren er zeker tien, zorgden voor veel toegestopte lekkere hapjes zodat ik eenmaal thuis gekomen geen honger meer had.

De meeste voedingsmiddelen moesten uit Australië geïmporteerd worden. Vrijwel alle boodschappen werden gehaald in Kota Biak. Natuurlijk was er de Pasar bij de haven  voor de verse groenten en fruit. Het stonk er vaak verschrikkelijk naar vis en rottend afval dus liep ik liever graag door naar de haven. Maar ik herinner me ook de Brothers Company, van Kimmenade (waar mijn moeder een fiets kocht), Go Hong Tan en de Markandi (Marine Kantine Dienst). Daar kwamen die vreselijke blikjes gecondeseerde melk vandaan die zo walchelijk smaakten maar waarvan het kennelijk noodzakelijk was daar iedere dag een met water aangelengde beker van te drinken.

Wat mijn ouders mij uitdrukkelijk verboden hadden was om alleen naar de zee, het strand te gaan. Vanaf waar wij woonden was dat geen eenvoudige onderneming maar als er iemand bij de wacht stond van het kamp Sorido die ik kende dan lukte het nog al eens om doorgelaten te worden om naar de Waterbasis te fietsen. Mijn vader werkte ergens in een magazijn op Sorido, ik ging vaak met hem mee, dus sommige wachtlopers kenden mij (“Hij zal wel naar zijn vader gaan”).

De Waterbasis, een eindje fietsen voorbij de afslag naar de Keerkring, was mijn Bounty-strandje. De kokospalmen lieten een strook strand over waar veel mensen gingen zwemmen als ze het Sorido-kamp op mochten. Ik was daar druk met zwemmen, bij laag water schelpen zoeken en klauteren over de met wier begroeide karang-rotsen. Maar altijd met gympen aan ter beschermingen tegen zee-egels en ander ongerief.

 

 

 

Even verderop was de aanlegplaats van de landingsvaartuigen die met hun open klep op het strand geschoven lagen. Links zag je in de verte de Keerkring liggen. Het verhaal ging dat als je maar binnen het rif bleef je geen gevaar voor haaien liep maar ik heb een keer gezien hoe mariniers bij de Waterbasis een grote haai op het strand trokken. Mijn grootste wens was om de binnenband van een truck te hebben maar ik moest genoegen nemen met een binnenband van een jeep die aanzienlijk kleiner was. De kunst was om weer droog thuis te komen en te zorgen dat er geen zand uit je kleren viel. Vooral de natte zwembroek was een probleem.

Eens in de zoveel tijd vloog heel laag een DC8 met donderend geraas vlak over ons huis, meestal in de schemering of de avond. Ik hoor mijn vader nog roepen: ”De DC delapan is mooi op tijd, morgen kijken of er post uit Holland is!”

De Ridge

Later zijn we naar de Ridge verhuisd. Ik denk dat de sanitaire ongemakken en de afwezigheid van electricteit en water de belangrijkste redenen voor de verhuizing waren. Geen idee of zo’n huis gekocht of gehuurd moest worden. De verhuizing kan ik mij niet herinneren alleen dat maanden later de kat die we niet te pakken konden krijgen voor we vertrokken ineens weer voor de deur stond: een raadsel hoe dat kon. Bijna iedere avond legde hij een bloederige Kalong op de blakan (platje achter het huis). De vloer van die blakan was als hij nat was zo ontzettend glad dat we er heel ver op konden glijden. Aan het eind van de blakan was de mandikamer met links het toilet, in het midden de mandibak met steenkoud water en rechts de badruimte. Het gebruik van de tjebok vond ik vervelend omdat je altijd nat van werd.

 

De Ridge was een enclave van vrijstaande bungalowtjes bestemd voor militairen en KLM-personeel met gezinnen, waarvan ik me vooral herinner dat er veel kinderen woonden. En weer woonden we precies aan de rand van de bush. Ons straatje heette de Warenailaan.

Schuin achter ons (er waren geen tuinafscheidingen dus alles en iedereen was direct bereikbaar) woonde Alice. Haar vader was KLM-er. ’s-Middags moest er geslapen worden, het was veel te warm om iets anders te doen. Rond half vier kwamen de meeste mensen weer in beweging. Dat duurde mij veel te lang. Ik sloop iedere middag de slaapkamer uit en ging naar Alice. Vaak dronken we zo’n rond flesje Joy, sinaasappellimonade, wat voor mij iedere keer een pure luxe was. Haar vader bracht steeds een nieuwe voorraad uit Australië mee. Achter ons huis, maar aan de overkant van de weg naast een voor mij spannend braakliggend stuk bush, woonde een jongen met het grootste en diepste zwembad uit de buurt. Ik zie een wat oudere jongen voor me. Hij had stapels ingebonden jaargangen van de Donald Duck waar ik uren en uren van genoten heb, zittend op de grond ergens op de blakan van hun huis of op het overdekte platje bij onze goedang. Ook zijn vader werkte bij de KLM. Na de overdracht van Nieuw Guinea toen iedereen moest vertrekken kreeg ik van hem die stapels ingebonden Donald Ducks. Dat kwam goed van pas want er was niemand meer om mee te spelen en de school was gesloten. Toen de school werd opgeheven mocht ik veel boeken uit de schoolbibliotheek meenemen (ik heb nog steeds de wat boeken uit de serie Barendje). Ook kreeg ik veel boeken uit de voorraad van de Welzijns-Dienst van de Luchtmacht en snoep van de Markandi, de Marine Kantine Dienst. Alles werd achtergelaten of vernietigd dus zoek maar uit. Mijn ouders hielden er een compleet verzilverd bestek aan over uit de officiers-kantine van de Marine die zich nu gedeeltelijk in mijn keukenla bevindt. De chaos van mensen die vertrokken en die van alles aan huisraad verkochten aan papoea’s was compleet. Lang niet alles kon mee terug naar Nederland en de kapitaal vernietiging moet enorm geweest zijn, ook aan militair materieel. Maar zo ver was het voorlopig nog niet. Veel van de kennissen van mijn ouders woonden ook op de Ridge. Hun meest direkte vrienden waren de familie Breuer, Siegdried en zijn toen zwangere vrouw Annet, de familie Schneider en de familie van de almoezenier Nijendorff.  

In het tweede jaar hebben we tijdens een lang verlof van mijn vader, een lange trip gemaakt naar Hollandia. Met een KPM-boot vertrokken we vanuit het haventje van Biak, via Japen, een langgerekt eiland dat je vanaf Biak aan de horizon kon zien liggen (of verbeeld ik mij dat maar?). Het dek was vol met papoea’s, varkens, kippen, barang en kookgerei. In mijn herinnering was ergens achter Hollandia een millitair ontspanningsoord van waaruit we lange wandelingen maakten de groene heuvels in. Ergens stond een herdenkingsmonument voor Generaal McArthur. Zowel op de heen als de terugreis legden we aan bij Japen waarvan ik mij vooral een armzalige dierentuin herinner met hoofdzakelijk veel vogels.

Op Biak maakten we ook regelmatig uitstapjes. Ik herinner me vooral de tochtjes naar Bosnik (eerst langs Mokmer en dan de weg langs de zee volgen) waar de stranden indrukwekkend waren met overal de restanten van de Amerikaanse invasie uit de tweede wereldoorlog, vooral de roestige landingsvaartuigen waren toen nog prominent aanwezig. Ook de tochten naar de Jappengrotten voelden aan als complete expedities, vooral door de klimpartijen. En dan waren er de tochten met de Land Rover naar Landbouw en de watervallen. Ook met de school zijn we bij wijze van schoolreisje met een groene marine bus over een zeer hobbelige weg naar Landbouw geweest. Van een kennis leende mijn vader een keer een Zodiac waarmee we de westelijke kant van Biak onderzochten waar het volkomen uitgestorven leek. Maar het liefst ging ik toch alleen op avontuur. Het regenwoud dat voor ons huis op de Ridge begon was mijn geheime domein. De bush was dreigend, duister, vochtig en vooral verboden. Maar bijna dagelijks verdween ik met de parang van de kebon en mijn katapult in de ondoordringbare jungle tot ik aan de rand van de Ridge kwam en uitkeek over de kustbebouwing en de zee met links Mokmer en recht onder mij Buruku. Ik zat dan een kwartiertje of zo in de alang-alang voor ik aan de terugweg begon want ik mocht niet te lang verdwijnen. Mijn katapult was mijn wapen bij voorkeur. Ik weet nu nog welke houtsoort je moest gebruiken om er een te vervaardigen, welk soort binnenband en hoe breed het rubber moest zijn, hoe je het leren matje moest maken en hoe je alles betrouwbaar moest bevestigen. Van de stengels van een stevige Papaya-struik, die hol waren, maakte je blaaspijpen. Pijl-en-bogen had ik in gudang verstopt want die waren verboden.

 

De laatste fase

Pas vele jaren later realiseerde ik me dat de geschiedenis van Biak een geschiedenis was van geweld, dreiging en bloedvergieten, tot op de dag van vandaag. De Japanners, Amerikanen, Indonesiërs en in zekere zin ook de Nederlanders hebben een spoor van ellende achtergelaten. De Nederlandse aanwezigheid had niets te maken met het ontwikkelen en opbouwen van Nieuw Guinea maar had alles te maken met de te verwachten ontginning van de delfstoffen en de strategische positie die Nieuw Guinea in de regio in nam. Biak daarentegen heeft voor zo ver ik weet geen natuurlijke grondstoffen en had uitsluitend een militair belang. Toen Nederland onder zware druk van de Verenigde Naties afstand moest doen van haar koloniaal bezit in de gordel van Smaragd, kon het zonder enige schaamte afstand nemen van de gedane beloftes aan de Papoea’s die zelfbestuur was toegezegd. Ik zie nog de Papoea’s in hun vrijwilligers uniform marcheren, de Papoea Politie, de vlag die zelfstandigheid beloofde. De KNIL-mensen, de Molukkers en de Ambonezen zullen zich over deze houding niet erg verbaasd hebben.

De komst van de troepen van de vredesmacht van de Verenigde Naties kondigden aan dat de overdracht aanstaande was.

  

Op de Ridge roken we nieuwe etensluchtjes van de aangevoerde Pakistani die de plaats innamen van het Nederlandse leger in het nieuwe Ridgekamp dat nog niet eens helemaal afgebouwd was.

Langzamerhand vertrok iedereen op Repat, een term die je links en rechts hoorde. Onze school werd gesloten, voortaan kreeg ik thuis les waardoor ik eenmaal terug in Nederland een behoorlijke achterstand had opgebouwd. Voorafgaand aan de overdracht bouwde de spanning zich langzaam op. Bij de school werd een schuilkelder gebouwd en moesten we oefenen wat te doen bij een luchtaanval. Indonesië voerde de druk op met infiltraties. Ook bij mijn vader merkte ik een toegenomen bezorgdheid. Ineens was er dagelijks een Uzi in huis en lag er een pistool in de slaapkamer van mijn ouders. Er werd luchtafweer opgesteld, vooral langs de kust zag ik de kanonnen staan, waar dagelijks met enorm geweld mee geoefend werd. Ik ging er graag naar kijken vooral omdat aan een sleep achter een vliegtuig een doelwit door de lucht getrokken werd waarop geschoten werd. De Marine Luchtvaart Dienst beschikte over Neptunes die radar en verkenningsvluchten uitvoerden.

Iedereen vertrok, de Ridge stroomde leeg, heel Biak stroomde leeg. Iedereen verkocht aan de achterblijvers voor een habbekrats de spulletjes die niet mee naar Nederland konden. Wij behoorden tot de allerlaatsten die vertrokken met het laatste vliegtuig naar Sidney. Zo goed als alle huizen op de Ridge stonden leeg wat als groot voordeel had dat ook alle privé zwembaden onbeheerd waren. Maar zelfs op de Ridge werd het te gevaarlijk en we verhuisden naar een van de leegstaande huizen op de Slotheuvel. Waaruit het gevaar precies bestond weet ik niet meer. Misschien was het de dreigende houding van de Papoea’s die zich verraden en in de steekgelaten voelden. Waar ze volkomen gelijk in hadden. We waren de laatste bewoners van de Slotheuvel. Ons tijdelijk laatste onderkomen was het voormalige huis naast dat van de familie Roks, een inmiddels vertrokken oud collega van mijn vader. Het Marinekamp Sorido was ondertussen geheel ontruimd. De kebon van de buren op de Ridge bleef in de goedang wonen. Ik herinner me Ismael nog erg goed. Hij wilde zo graag mee naar Nederland. Mijn vader heeft nog zijn uiterste best gedaan om hem naar Nederland mee te nemen maar te vergeefs. De Nederlandse overheid werkte op geen enkele manier mee. In zijn vrije tijd bouwde Ismael houten modellen van prauwen. Hij sprak overigens vlekkeloos Nederlands.

Ik mocht het straatje van de Slotheuvel tot aan het Marinekamp Sorido niet meer af, laat staan dat ik naar het strand mocht. De sfeer was onheilspellend en geladen. Er was afscheid genomen van letterlijk iedereen. Ik ging op ontdekkingstcht door de leegstaande huizen maar na verloop van tijd was de lol daar van af. De Land Rover en de inboedel (waaronder mijn schelpenverzameling en houten prauwen) waren al naar Nederland verscheept. We reden in een oude Jeep die niet de moeite meer waard was om te repatrieren. Ik kreeg thuis les wat uiterst vervelend was omdat de educatieve kwaliteiten van mijn ouders niet erg hoog waren. Ik verveelde me die laatste weken kapot. Iedereen trouwens want ook mijn vader hoefde niet meer naar zijn werk want dat was er niet meer. Vooral mijn vader ontwikkelde een buitengewoon kort lontje waardoor er nog al eens een klap werd uitgedeeld als ik iets niet begreep (het was een slechte privé-onderwijzer) of ongehoorzaam was. Eindelijk kwam dan het moment dat we vertrokken naar Sidney waar ik weer moest leren op schoenen te lopen. Drie jaar lang droeg ik die rubberen teenslippers, wij noemden ze kleppers, die sleten in de vorm van je voeten tot het het teenstukje voorgoed niet meer op zijn plaats bleef zitten. We vertrokken na slechts een paar dagen in Sidney te zijn geweest (wat een luxe dat hotel!) met de Willem Ruys definitief naar Nederland. De Willem Ruys verging op 2 december voor de kust van Somalië. Door de vele foto’s kan ik me die reis nog goed voor de geest halen. Mijn broertje en ik hadden steevast patat met appelmoes op het menu staan ’s-avonds, iets wat we jaren niet meer gegeten hadden, mijn broertje waarschijnlijk nog nooit. Tot de Bermuda’s en Florida bleef het aangenaam warm. De kou overviel ons pas serieus in South Hampton, een dag voordat we in Rotterdam aan wal stapten. Het einde van het avontuur raakte mij met een schok. Ik kon aanvankelijk moeilijk mijn draai vinden, eigenlijk was alles nieuw maar ik was vooral mijn vrijheid kwijt. Wij kwamen midden in de winter terug en de zogenaamde sneeuwpret vond ik helemaal niks. Het was de winter van de elfstedentocht en Paping. Ik kon niet schaatsen als we ijsvrij hadden en ik kende behalve mijn buurjongen weinig andere kinderen maar ik had het voornamelijk koud. Door mijn leerachterstand bungelde ik op school er ook maar wat bij en had permanent het gevoel dat iedereen mij maar een vreemde en vervelende klojang vond. Ik had zelf ook het gevoel dat die kinderen zo kinderachtig waren en nooit wat hadden meegemaakt. Na een jaar is dat allemaal wel weer goed gekomen, vooral toen ik naar de middelbare school ging. Maar een buitenbeentje ben ik waarschijnlijk altijd gebleven. Het uitpakken van de repat-kisten die pas maanden later aankwamen herinner ik mij nog goed en versterkten het gevoel niet op mijn plaats te zijn. Wij reden nog zeker een jaar in de Land Rover wat in de toen steenkoude winter niet altijd een pretje was maar stoer was het wel.

Wat ik in mijn geboorteland en op Biak zintuigelijk en emotioneel beleefd heb, lag en ligt voor altijd verankerd op de bodem van mijn bewustzijn. Dat ik nergens ooit helemaal thuis hoor heb ik aanvaard als mijn natuurlijke staat van zijn. Dat geeft me vrijheid en het vermogen me aan te passen, of juist op afstand te blijven, al naar het uitkomt. Ik reken het tot de erfenis van mijn jeugd waar ik met plezier op terug kijk.

 

Reactie’s, aanvullingen en verbeteringen zijn van harte welkom op [email protected] 

Deventer, mei 2014  


Voor de belangstellenden die eigenlijk niet zoveel afweten over voormalig Nederlands Nieuw Guinea hieronder een docu over wat tegenwoordig Irian Barat heet.

Het is een docu in HD kleur en uitgebracht in 2013.

 

Top